Persbericht: Commerciële invloed op ontwikkeling medische kennis te groot
Medische onderwerpen en kennisgebieden die commercieel niet aantrekkelijk zijn, dreigen achter te blijven bij onderwerpen en kennisgebieden waarmee wel geld te verdienen valt.
Dat blijkt uit diverse case studies die de Gezondheidsraad beschrijft in een ethisch signalement. Hierin wordt uitgelegd welke mechanismen verantwoordelijk zijn voor de dreigende scheefgroei van de medische kennis.
De case studies betreffen geneesmiddelenonderzoek, onderzoek naar diagnostica, voedingsonderzoek en public health onderzoek. Op deze gebieden zijn er belangrijke lacunes in de medische kennis. Het signalement geeft verklaringen voor het ontstaan van deze lacunes. Zo blijkt uit de deelstudies naar geneesmiddelen en diagnostica dat fabrikanten geneigd zijn niet meer onderzoek te doen dan voor registratie van een nieuw product is vereist, maar weinig interesse hebben in ander onderzoek, bijvoorbeeld naar langetermijneffecten of klinisch nut. Bij het onderzoek naar de invloed van voedingsmiddelen op de gezondheid speelt een rol dat de mogelijkheden voor een patent hier maar beperkt zijn, zodat het doen van onderzoek commercieel niet aantrekkelijk is. Bij het onderzoek op het terrein van public health speelt mee dat het daarbij meestal niet om commerciële producten gaat.
Dit zijn enkele van de factoren die maken dat onderzoek soms achterwege blijft, hoewel er maatschappelijk wel degelijk behoefte is aan deze kennis. Daarnaast legt de hoogte van de vergoedingen die de industrie betaalt veel gewicht in de schaal bij de samenstelling van de klinische researchagenda. Dit kan ten koste gaan van de aandacht voor maatschappelijk nut en kwaliteit. Ook de beperkingen van samenwerkingsverbanden tussen de publieke en private sector op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (de zogenaamde Public Private Partnerships) spelen hierbij een rol. Deze samenwerkingsverbanden mogen zich verheugen in een toenemende populariteit, maar bieden geen soelaas voor onderzoek waarvan de uitkomsten zeker niet commercieel interessant zijn.
Al deze bevindingen roepen ethische vragen op. Zijn de keuzen die bij de agendering van onderzoek worden gemaakt gerechtvaardigd? Zijn er grenzen aan de vrijheid van de industrie en van onderzoekers om onderzoeksprioriteiten te stellen? Hebben onderzoeksleiders en de overheid de verantwoordelijkheid om bij te sturen? Over dergelijke vragen zou meer discussie moeten plaatsvinden. Daarom doet de Gezondheidsraad suggesties voor de aanpak van deze problemen.
Alle betrokkenen komen daarbij aan bod, zowel artsen en onderzoekers als overheid en bedrijfsleven. Zo moet er aandacht komen voor de keerzijde van het beleid om universiteiten aan te zetten om met overheidsgeld ook onderzoeksgeld van de industrie binnen te halen. De overheid kan op onderdelen bijsturen, maar attitudeverandering bij artsen en onderzoekers is eveneens noodzakelijk. En net als andere betrokken partijen is het bedrijfsleven aanspreekbaar op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.